guitantologia

De historie van de gitaar.

De historie van de gitaar ligt in een nogal vaag verleden. We gaan er meestal vanuit dat wanneer er geschreven muziek is we een globaal jaar kunnen nemen waarin we zeker weten dat een instrument ook daadwerkelijk bestond. (anders was er geen muziek voor geschreven) Bij de gitaar zijn er alleen wat plaatjes en schilderijen waarop gitaarachtige instrumenten zijn afgebeeld. We hebben het dan over de dertiende en veertiende eeuw. In Spanje wordt er dan een gedicht geschreven die de instrumenten “guitarra moresca” en “guitarra latina” noemt. Op de “guitarra moresca” speelde men vooral solo’s en op de “guitarra latina” vooral akkoordjes als begeleiding bij liedjes. Voor de duidelijkheid: in de 13de en 14de eeuw bestond Nederland uit een aantal losse graafschappen, verenigd in zeven provinciën. Zo’n dikke eeuw later in de 14de en 15de eeuw, raakten de “guitarra moresca” en “guitarra latina” in onbruik en verscheen er een nieuw, maar verwant instrument; de vihuela. Deze had je in drie typen: de vihuela de mano, de vihuela de arco en de vihuela da peñola. Deze namen sloegen op de manier van bespelen. De vihuela de mano wordt met de vingers bespeeld, de vihuela de arco wordt met een strijkstok bespeeld en de vihuela da peñola wordt met een plectrum bespeeld. De landen waar deze instrumenten bespeeld werden zijn zowel Spanje als Italië. In de rest van de wereld eigenlijk niet. Dat de vihuela zowel in Spanje als Italië bespeeld werd kwam doordat deze twee landen veel contact hadden met elkaar. We beperken ons tot de vihuela de mano.

Het eerste bekend zijnde boek voor de vihuela verscheen in 1535. “El Maestro” van Luis Milan. Dit boek verscheen in Spanje. Enige tijd later verscheen in Italië “Intavolatura de viola over Lauto…” van Francesco da Milano. De vihuela is een gitaarachtig instrument die bespannen wordt met zogenaamde koorden. Dit zijn dubbele snaren die vlak naast elkaar zitten. De vihuela heeft zes koorden van darm en de fretten (eveneens van darm) zijn langs de hals geknoopt. De vihuela blijft populair tot ongeveer 1560/1570, daarna verdwijnt ze. De vihuela is van groot belang geweest voor de stijl van schrijven (componeren). De vihuela was namelijk in die tijd één van de weinige instrumenten waarop je meer dan één stem tegelijk kon spelen (polyfoon). Daardoor kon je ook solo spelen en had je voor een muziekstuk niet meerdere mensen nodig.  Er werd voor de vihuela ingewikkelde muziek worden geschreven door mensen als Narváez, Mudarra, Valderrabano en Fuenllana.

We praten nu over de tijd vanaf ongeveer 1500. Om je een idee te geven hoe de wereld er toen in elkaar zat het volgende. In 1500 werd Karel V geboren. In 1517 verkondigt Luther zijn 95 stellingen in Münster. In 1530 stelt Copernicus voor het eerst dat de aarde om de zon draait. Wat jaren later werd Willem van Oranje geboren. Het was de tijd van de hagepreken en de beeldenstorm (1566).

Vrijwel tegelijk met de vihuela komt er een ander instrument naar voren: de vierkorige gitaar. Deze wordt omschreven als een kleine vihuela. Deze gitaar werd in Frankrijk heel populair. Veel van de voor dit instrument geschreven muziek bestond uit dansen die samen met andere instrumenten gespeeld werden. Het hoogtepunt van de populariteit van de vierkorige gitaar lag tussen 1550 en 1560 Daarna zakt de populariteit en de vierkorige gitaar verdwijnt in het begin van de 17de eeuw.


Vanaf  de 16de eeuw werd er aan de vierkorige gitaar een koor toegevoegd en ontstond de vijfkorige gitaar. Deze was er in twee soorten. De vooral in Italië bespeelde “chitarra battente” en de gewone (in Frankrijk populaire) vijfkorige gitaar of barokgitaar. De chitarra battente onderscheidde zich van de barokgitaar door zijn stalen snaren (soms driedubbel), het gewelfde achterblad, een geknikt bovenblad, snaren die over de kam heen lopen en aan de achterkant bevestigd zijn en drukke versieringen. De chitarra battente werd vooral gebruikt voor begeleiding van dansen en muziek (battere  = slaan). Er werd een soort slaggitaar op gespeeld. De manier van aanslaan was door middel van slagjes, die rasgueado’s genoemd worden. Dit zie je nu nog terug in de flamenco waar ook veel gebruik wordt gemaakt van de rasgueado. De Franse vijfkorige gitaar werd bespeeld in de ponteado of punctuadospel. Dat wil zeggen dat elke noot apart werd aangeslagen. Eén van de voorvechters was Foscarini. Fuenllana schreef in 1554 de eerste muziek voor de vijfkorige gitaar in zijn “Orphenica lyra”. (Duelete de mi señora) De manier van schrijven veranderde ook, in plaats van losse stukken werden er ook zogenaamde suites geschreven, werkjes met een aantal delen die bij elkaar één geheel vormden. Eén van de eersten die zo’n suite schreven was Bartelotti in 1640.

In de tijd waar we nu over spreken is in de Nederlanden de 80 jarige oorlog uitgebroken, Cervantes schreef tussen 1605 en 1615 zijn Don Quichot. Het was de tijd van Lodewijk de 14de. In 1668 schreef La Fontaine het eerste deel van zijn fabels. Nederland verkeerde in de Gouden Eeuw, veel kunstenaars vluchten naar de Nederlanden vanwege de relatieve godsdienstvrijheid. Het was de tijd van Shakespeare, Piet Heyn, Vondel, Newton en vele anderen. Er werden in die tijd vele uitvindingen gedaan en vele schilders hebben beroemde doeken gemaakt. Nederlandse polders werden drooggelegd. Eveneens in 1640 beklimt de jongste zoon van Willem van Oranje (Frederik Hendrik) de troon samen met zijn vrouw Amalia van Solms.

De vijfkorige gitaar blijft vrij lang bestaan. Pas aan het eind van de 18de eeuw wordt hij na veel experimenteren vervangen door eerst de zeskorige gitaar en daarna de zessnarige gitaar. De eerste zessnarige gitaar ontstaat in Frankrijk rond 1780. Frankrijk en Italië stapten vrij snel na elkaar over op de zessnarige gitaar. In Spanje werden nog geruime tijd zeskorige gitaren gebouwd. Waarschijnlijk was de zessnarige gitaar pas rond 1820 in normaal gebruik. Tegelijk met de komst van de zessnarige gitaar ontstonden er ook vele methoden, waarvan die van Sor en Aguado één van de belangrijkere waren. Aguado schreef zijn Escuela de Musica in 1825.

In de tijd waar we nu over spreken gebeurde er o.a. het volgende. 1789 Franse Revolutie, 1778 bouw van de Scala in Milaan, 1776, uitvinding van de stoommachine, 4 juli 1776 onafhankelijkheidsverklaring van Amerika. In 1830 maakt België zich los van Nederland, in 1818 schreef Mary Shelly haar Frankenstein, Napoleon kroont zichzelf keizer in 1804. De gebroeders Grimm en Hans Christian Andersen schreven hun sprookjes.

Eén van de redenen om over te stappen op de zessnarige gitaar was het gemakkelijker stemmen. De gitaren werden gebouwd in een 8-vorm, smaller in het midden en ronder aan boven- en onderwijdte. De kop van de gitaar was een weerspiegeling van de klankkast. D.w.z. ook een 8-vorm. Door de jaren heen zijn er langzaamaan veel verbeteringen aangebracht. De houten stempennen werden vervangen door mechanieken, de toets liep door op het bovenblad, de plaatsing van zangbalkjes achter het bovenblad etc. Door die vele experimenten ontstonden er ook vele soorten gitaren. Namelijk de octaafgitaar, de tertsgitaar, de kwartgitaar en de kwintbasgitaar. Er werd ook (maar niet veel) muziek geschreven voor deze gitaren. Toch sloegen deze varianten niet echt aan en concentreerde de ontwikkeling zich vooral op de gewone gitaar. Eén van de belangrijkste bouwers was Antonio de Torres. In 1850 bouwde hij de eerste gitaar die als moderne klassieke gitaar bekent staat.

In Europa zijn we dan twee jaar na het revolutiejaar 1848. Het was de tijd van Karl Marx, Nietsche en de bouw van de Eiffeltoren.  In 1859 komt Darwin met zijn theorie over de origin of the species.

Na Torres werden er vele soorten en maten gitaren gebouwd die voortborduurden op de ideeën van Torres. De bedoeling was om zowel een grotere volume uit de gitaar te halen als een egale balans tussen de hoge- en de lage tonen te creëren. Geleidelijk aan werd de mensuur (de snaarlengte) langer totdat deze zich stabiliseerde op 65 cm. In de jaren ‘60 en ’70 van de vorige eeuw werden wel gitaren van 66,5 cm mensuur gemaakt, maar in de praktijk vroegen deze toch teveel van de handen van de gitaristen om daadwerkelijk virtuoos op te kunnen spelen. De door Torres ingebrachte waaierstructuur werd verbeterd en op den duur had elke bouwer wel een eigen favoriete vorm. Het aantal zangbalkjes verschilt van bouwer tot bouwer en ligt nu tussen de vijf en de negen. Sommige bouwers ontwierpen een rastervorm, om de klank zo egaal mogelijk over het gehele bovenblad te verdelen. Niet allen de mensuur werd groter, ook de klankkast werd vergroot. Uiteindelijk bleven er ruwweg twee verschillende modellen over, het Madrileense model (afkomstig uit Madrid) en het Granadese model, (afkomstig uit Granada). Het Madrileense model had vooral een grote kast en een groot volume, vooral in de bassen. Het Granadese model was wat kleiner, had minder volume, maar projecteerde het geluid beter. Over het algemeen klonken de Granadese gitaren wat warmer dan de Madrileense.

De bouw van de gitaar

Gitaren worden gemaakt van hout. Het soort hout dat gebruikt wordt is uiteindelijk bepalend voor de geluidskwaliteit, volume en bespeelbaarheid van de gitaar. Over het algemeen geldt dat het bovenblad het meest bepalend is voor de klankkleur van de gitaar. Globaal genomen zijn er twee houtsoorten die daarvoor gebruikt worden: fichte en ceder. Het verschil tussen deze twee houtsoorten is dat ceder wat warmer klinkt en makkelijker aanspreekt. Ook klinken de tonen wat meer door elkaar heen. Cederhout resoneert wat sneller dan fichte, maar kan soms wat dun klinken in de hoge tonen. Fichte is wat harder dan ceder en moet daarom eerst een halfjaartje worden ingespeeld voordat de gitaar los is gekomen. Tot die tijd zal de gitaar wat “dicht” klinken. Fichte zorgt voor warme tonen vooral in de hoogte. De tonen staan wat losser van elkaar dan bij de ceder bovenbladen.

De zij en achterbladen worden gemaakt van palissander. Er worden twee soorten palissander gebruikt, Riopalissander uit Brazilië en Indisch palissander uit Indië. Riopalissander is wat harder en ook wat duurder dan Indisch palissander. Palissander wordt gebruikt omdat de zij- en achterbladen de klanken zoveel mogelijk moeten terugkaatsen en mee resoneren. Hierdoor wordt een betere projectie bereikt. Palissander geeft ook een wat warmer geluid dan andere houtsoorten. Flamencogitaren moeten juist wat feller klinken en worden daarom vervaardigd van cipressenhout. Op goedkope gitaren worden houtsoorten als mahonie, bubinga en ahorn gebruikt. Ook wordt er vaak gebruik gemaakt van fineer (dunne laagjes palissander op een andere houtsoort geplakt). De toets van de gitaar wordt gemaakt van ebbenhout. Dit is wat harder dan palissander en daardoor slijtvaster. De hals en de kop van de gitaar worden gemaakt van cedrela, en soort ceder.

Uiteindelijk wordt de gitaar ofwel met lak bespoten, ofwel gepolitoerd. Lakken is goedkoper en sneller, maar geeft een wat vaste en harde klank aan de gitaar. De meeste handgebouwde gitaren worden daarom ook gepolitoerd, dit is weliswaar minder slijtvast, maar laat de gitaar beter resoneren.

Vroeger bestonden de snaren van de gitaar uit darm voor de hogere snaren en omwikkeld zijdedraad voor de bassen. Tegenwoordig is het darm vervangen door nylon en/of carbon en het zijdedraad door nylondraad. Hierdoor behouden de snaren hun zuiverheid en gaan vele malen langer mee.

De gitaarfamilie.

De gitaar zoals we die kennen heeft zoals gezegd wat broertjes en zusjes zoals de oktaafgitaar, de kwintbas gitaar en de akoestische basgitaar. Naast de gitaar bestond de luit, de theorbe en  de mandoline. Deze instrumenten worden nog wel gebruikt, hoofdzakelijk in de oude muziek, maar er wordt eigenlijk geen muziek meer voor geschreven. De hoogtijdagen van de luit en theorbe lagen tussen 1600 en 1750. De mandoline is rond 1511 ontstaan en er wordt nog steeds muziek voor geschreven. Buiten Europa komen nog vele andere gitaar en luitachtige instrumenten voor. Om ze allemaal op te noemen is teveel werk, maar de belangrijkste zijn  de ud (een soort luit zonder fretten) afkomstig uit het Midden Oosten, de quatro (een viersnarige gitaar) uit Zuid Amerika, de buzuki uit Griekenland en de saz (een gitaarachtig instrument die geschikt is voor de oosterse tonaliteit) uit Turkije/Egypte/Midden Oosten. Vooral in Zuid en Midden Amerika zijn heel veel verschillende instrumenten die erg veel op een kleine gitaar lijken.

De houding van de gitarist.

Gitaristen hebben door de eeuwen heen verschillende manieren gehad om de gitaar vast te houden. Uit afbeeldingen blijkt dat de gitaar vaak op het rechterbeen lag of stond en dat de rechterarm om de klankkast heen werd geklemd. In de praktijk bleek dit niet altijd te werken. Daarom werd er soms en riem om de kop van de gitaar gebonden, die weer bevestigd was via een lus om hoofd en schouders van de gitarist. Andere gitaristen gebruikten een band zoals tegenwoordig bespelers van de elektrische gitaar gebruiken. Ze speelden dan ook staande. Van Giuliani is er een afbeelding waarop hij staande speelt. Dit betekent niet dat hij altijd staande speelde, maar wel dat dit soms gebruikelijk was. Weer anderen speelden zoals de luitspelers doen; met het linkerbeen gebogen over het rechterbeen en de gitaar geplaatst in de ontstane holte. Sor speelde altijd met één kant van de gitaar op een tafeltje, zodat hij zijn handen vrij had. Aguado ontwierp een soortdriepoot (tripode) die de gitaar volledig ondersteunde. Hierdoor had zijn lichaam niet of nauwelijks contact met de gitaar, zodat hij vrij kon resoneren. Sor was hier zo enthousiast over, dat hij bij zijn laatste grote werk suggereerde dat deze het beste klonk op de uitvinding van Aguado. Tàrrega introduceerde het voetenbankje dat we in principe nog steeds gebruiken. Door toedoen van de verder gaande aandacht voor lichamelijke klachten ontstonden er nieuwe voorwerpen om de rug te sparen en toch de goede houding te behouden. Eén van de bekendste ontwerpen was het kussen. Daarnaast waren er steunen die op het bovenbeen lagen en tegen de gitaar geschroefd of geplakt werden. Probleem bij deze hulpstukken was steeds het contact met de gitaar. Of de prothese schoof over het been, of hij was te laag, of de bevestiging met de gitaar voldeed niet. Vandaar dat de meeste gitaristen nog steeds liever op een voetenbank spelen, dan met andere middelen. Een uitzondering betreft de flamenco gitaristen, die het brede gedeelte van de gitaar op hun rechterbeen hebben staan en met hun rechterarm de gitaar tegen zich aan klemmen. Hierdoor is het ook mogelijk om staand te spelen zonder een band, dit gebeurd nog vrij veel in Zuid-Amerikaanse landen.

Nagels of geen nagels.

Dat is de vraag. Tegenwoordig spelen de meeste gitaristen met nagels. Dit doen ze om een groter volume te krijgen, meer klankmogelijkheden te creëren en een duidelijker aanslag te krijgen. In de tijd van Sor waren de meningen zeer verdeeld. Sor was een voorstander van spelen zonder nagels, omdat de toon met nagels “in de zachte passages nooit zong en in de sterke passages zijn klankvolheid verloor. Aguado daarentegen was een voorstander van het spelen met nagels, alhoewel hij later onder invloed van Sor zijn duimnagel afvijlde. Hij speelde met nagels omdat, bij goed gebruik de toon “schoon, helder en zoet” is. Sor en Aguado waren elkaar respecterende vrienden. Niet iedereen ging zo met elkaar om, tussen aanhangers van de Carulli’s en aanhangers van de Molino’s liepen de meningen zo hoog op dat ze begonnen te vechten en met gitaren te gooien.

Notatie

In de tijd van de vihuela, de vier-, vijf- en zeskorige gitaar werd de muziek niet in noten opgeschreven, maar in zogenaamde tabulatuur. Dit is een systeem waarin er zoveel horizontale lijntjes zijn als er snaren of koren zijn op het instrument. Dus de vierkorige gitaar had vier lijntjes, de vijfkorige vijf etc. Op deze lijntjes werden nu cijfers of letters geschreven die elk een vakje voorstelden op de toets van de gitaar. Als je dus speelde in het aangegeven vakje speelde je dus de goede noot. Er waren verschillende soorten tabulatuur, maar de belangrijkste waren de Franse, die de vakjes voorstelden door letters, en de Italiaanse, die de vakjes voorstelden door cijfers. Het ritme werd boven de horizontale lijntjes geschreven. Als je alleen akkoorden wilde spelen op de vijfkorige gitaar ging dit via het zogenaamde “alfabeto” systeem. Dit hield in dat elk akkoord een letter van het alfabet had. Dit was vrij willekeurig opgeschreven, dus het A akkoord in het alfabetosysteem had helemaal niets te maken met ons A akkoord. Om een paar voorbeelden te geven:
A = G akkoord
B =  C akkoord
C = D akkoord
Dit lijkt heel ingewikkeld, maar vergelijk het maar met ons eigen akkoordsysteem, als je een letter ziet staan hoort daar een bepaalde greep bij. Dit was net zoiets. Dit systeem was ontwikkeld door Amat in 1596.
Pas vanaf ongeveer 1763 werd er muziek voor gitaar uitgegeven in de moderne noten notatie. In het begin kwam het nog voor dat er zowel in tabulatuur werd genoteerd als in notenschrift. Vanaf die eerste notatie is de opzet hetzelfde gebleven, alleen werd, mede door Giuliani en Sor meer aandacht besteed aan stemvoering.

©Daan van der Vliet 2003
Share by: